Nederland scoort in de top van innovatieve landen. Dat blijkt jaarlijks uit de Global Innovation Index, (GII) opgesteld door Cornell University, Insead business school (Parijs) uit Frankrijk en de World Intellectual Property Organisation (VN). Ook in 2019 eindigde Nederland in de top 5 van de 129 gerangschikte landen op 80 indicatoren. Zwitserland heeft al negen jaar op rij, de onbetwiste nummer 1 positie. Naast Nederland staan Zweden, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in de top 5. De GII is een leidende graadmeter die de innovatieprestatie van een land meet. Het gaat om innovatieve output, kennis economie, de kwaliteit van de regelgeving, online deelname en het samenwerking tussen universiteiten en de industrie. Een andere graadmeter van de Nederlandse economie is dat ons land al sinds jaar en dag wereldwijd nummer 2 is op het gebied van agrarische export. In 2019 bedroeg dit 94,5 miljard euro. De Verenigde Staten van Amerika zijn nummer 1 in de export van landbouwgoederen. Nederland is ook groot in de export van landbouwmachines, kasmaterialen en machines voor de voedingsmiddelenindustrie. De waarde van de zogenoemde landbouwgerelateerde goederen die de grens over gingen bedroeg 9,9 miljard Euro. Kortom, ons Nederland weet haar partij flink mee te blazen. Innovatie, efficiëntie en ondernemerschap van onze boeren is indrukwekkend aanwezig.
Echter zijn er ook problemen…..
Ik woon in de ‘Foodvalley’ in de buurt van mijn studiestad Wageningen en kan mij zorgen maken over de vervreemding van de boer met zijn eigen grond en met de consument. Ik zie verschraling van de grond en het grasland. Ik sprak een veearts die me vertelde dat deze ontwikkeling aanleiding geeft tot onvruchtbaarheid van koeien. Goed grasland, rijk aan mineralen, vergt ook bepaalde investeringen in de bodem. Wanneer je alle koeien in de stal opsluit, komen mest en urine samen, wat stikstof vormt. In de wei lopend, ontstaat er simpelweg nauwelijks ammoniak. De koe laat nu eenmaal haar mest veel minder vallen op dezelfde plek waar ze urineert. Een ander voorbeeld is het zogenaamde hanenei. Het selecteren op legproductie van de kuikens leidt tot het scheiden van de kippen en de hanen. Vervolgens worden de haantjes vergast. Dat is niet zo diervriendelijk. Een eerste bewerking leidde er toe via het Limburgse bedrijf Kipster om de jonge haantjes na zeventien weken vetmesten via de Lidl te verkopen als hanenballetjes, hanenburgers of andere producten. Recent is er een innovatievere technologie ontwikkeld om al in het ei te speuren naar het geslacht. In Nederland worden naar schatting jaarlijks veertig miljoen eendagskuikens vergast. Wereldwijd zijn het er 300 miljoen. Recent werd bekend dat eierverwerker Schaffelaarbos in Barneveld broedeieren met een mannelijk embryo gaat verwerken tot kalvervoer. De eieren worden al op de negende broeddag geselecteerd en wordt het vloeibare ‘hanenei’ gedroogd en verwerkt tot een houdbaar poeder, dat aan producenten van mengvoer, kalvermelk of petfood wordt geleverd. De eischalen worden vermalen tot poeder en ook als goed verteerbaar calcium verkocht voor diervoeders. En zo is het mogelijk om niet uitgebroede haneneieren te werken tot voer voor kalveren.
En daarmee komen we bij voorbeeld drie. In heel Europa is bij het produceren van dierlijk eiwit de kalverindustrie een reststroomindustrie. Een vrouwtjeskalf gaat een koe worden, die
melk produceert. Een stiertje niet en is daarom vaak een kort leven beschoren. Hier in Nederland hebben we gezegd: wij weten hoe we ze moeten opfokken tot rosékalveren, want dat vinden ze in Italië heerlijk. Daar zijn we dus weer zo goed in geworden dat we nu in Nederland zelfs meer dan 800 duizend kalveren uit andere landen importeren. Maar waar blijft de mestverwerking van die kalveren? En hoe gaan we om met die ammoniak-uitstoot?